Als u uw huisarts bezoekt omdat u vermoedt dat u diabetes heeft, zal deze een bloedtest afnemen. Als daaruit vervolgens blijkt dat dit het geval is, dan verloopt de behandeling als volgt.
Diabetes type 1:
Aangezien uw alvleesklier geen insuline meer aanmaakt, moet dit tekort kunstmatig aangevuld worden. Dit gebeurt met een insulinepen of insulinepomp. Er zijn verschillende soorten insuline, ze verlagen allemaal de bloedsuikerspiegel maar in een ander tempo. Menselijke insuline is kortwerkend en kunstmatige insuline kan aangepast zijn zodat deze sneller of langzamer werkt. De verschillende soorten insuline zijn:
- Superkortwerkende insuline (werkt 4 tot 5 uur na de toediening);
- Kortwerkende insuline (werkt 6 tot 8 uur na toediening);
- Middellangwerkende insuline (maximaal effect na 4 – 8 uur, werkt nog een paar uur door);
- Langwerkende insuline (heel geleidelijk gedurende ongeveer 24 uur);
- Mix-insulines (combinatie van soorten, meestal 2 keer per dag toedienen).
Uw arts zal u vertellen welk soort insuline u dient te gebruiken evenals hoe vaak en hoeveel u moet spuiten. Voordat u gaat spuiten moet u echter altijd eerst uw bloedsuikerwaarde meten. Dit doet u aan de hand van een bloedglucosemeter. Deze meet hoeveel glucose er in uw bloed zit. Prik wat bloed in uw vinger en breng dat aan op een meetstripje, na een paar tellen ziet u de uitslag al op het scherm. De plekken waar u vervolgens de insuline moet spuiten, is afhankelijk van het soort insuline dat u gebruikt. Vaak kan er gespoten worden in de billen, armen, bovenbenen of buik. Prik niet in de spieren, want dan wordt de insuline te snel opgenomen en werkt hij korter. Daarnaast is het goed om de spuitplaatsen af te wisselen en altijd een schoon scherp nieuw naaldje te gebruiken, zo voorkomt u littekenweefsel en spuitplekken.
Diabetes type 2:
Voor mensen die lijden aan diabetes type 2 wordt vaak gekozen voor orale bloedglucoseverlagende middelen in tabletvorm. Deze stimuleren de aanmaak van meer insuline door de alvleesklier of ze maken de organen gevoeliger voor de werking van insuline. Beide manieren hebben tot gevolg dat de bloedsuikerspiegel daalt. Voorbeelden van bloedglucoseverlagende middelen zijn:
- Pioglitazon;
- Acarbose;
- Afgeleiden van sulfonylureum;
- Biguaniden;
- Meglitinide-analogen;
- DPP-4-remmers;
- Dapagliflozine;
- Empagliflozine;
- Canagliflozine.
Soms moeten mensen die lijden aan diabetes type 2 ook insuline spuiten.
Tot slot raden artsen diabetespatiënten aan om hun levensstijl te veranderen. Gezond eten, veel bewegen en afvallen bij overgewicht zijn de belangrijkste maatregelen die getroffen moeten worden. Als u namelijk niet veel koolhydraten eet en voldoende beweegt, hebt u minder medicatie nodig en is de kans op bijwerkingen kleiner. Tevens kunnen complicaties zoals hart- en vaatziekten hierdoor mogelijk voorkomen of uitgesteld worden.